
Jurisprudentie
BH2400
Datum uitspraak2009-02-03
Datum gepubliceerd2009-02-10
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHerziening
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers07/6798 AOW
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2009-02-10
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHerziening
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers07/6798 AOW
Statusgepubliceerd
Indicatie
Afwijzing verzoek om herziening. In een geval waarin naar het oordeel van de bestuursrechter de in het besluit op bezwaar opgenomen - inhoudelijke - beslissing ondanks de vernietiging van dat besluit in stand kan blijven, is het in stand laten van de rechtsgevolgen met toepassing van artikel 8:72, derde lid van de Awb de meest aangewezen weg. Van een processuele misslag in de uitspraak waarvan thans om herziening wordt verzocht is geen sprake.
Uitspraak
07/6798 AOW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
als bedoeld in artikel 8:88 van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 21 van de Beroepswet op het verzoek om herziening van:
[Verzoekster], wonende te [woonplaats] (hierna: verzoekster),
van de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 21 januari 2003 (nummer 00/5692 AOW) in het geding in hoger beroep tussen:
verzoekster
en
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (hierna: Svb)
Datum uitspraak: 3 februari 2009
I. PROCESVERLOOP
Namens verzoekster heeft R.M.E. Gaddum, werkzaam voor Streetlife Project te Dordrecht, verzocht om herziening van de uitspraak van de Raad van 21 januari 2003, 00/5692.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Bij brief van 7 november 2008 heeft mr. D.M.S. van der Wulp, advocaat te Zwijndrecht, zich als gemachtigde van verzoekster gesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 november 2008, waar verzoekster zich heeft laten vertegenwoordigen door mr. Van der Wulp. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. P.C.A. Buskens, werkzaam bij de Sociale verzekeringsbank.
II. OVERWEGINGEN
1. Op grond van artikel 8:88 eerste lid Algemene wet bestuursrecht (Awb), in verbinding met artikel 21 van de Beroepswet, kan een onherroepelijk geworden uitspraak van de Raad, op verzoek van een partij, worden herzien op grond van feiten of omstandigheden die:
a. hebben plaatsgevonden voor de uitspraak,
b. bij de indiener van het verzoekschrift voor de uitspraak niet bekend waren en
redelijkerwijs niet bekend konden zijn, en
c. waren zij bij de Raad eerder bekend geweest, tot een andere uitspraak zouden hebben
kunnen leiden.
2. Bij de uitspraak waarvan om herziening wordt verzocht, heeft de Raad de uitspraak van de rechtbank van Dordrecht van 29 september 2000, nr. 99/443 en de beslissing op bezwaar van de Svb van 17 maart 1999 wegens strijd met de wet vernietigd. De Raad heeft daarbij overwogen dat gelet op de ingangsdatum van het ouderdomspensioen van appellante (1 oktober 1998), het besluit van 17 maart 1999 ten onrechte was gebaseerd op artikel 1 van de AOW zoals deze bepaling voor 2 januari 1998 luidde. De Raad zag voorts aanleiding de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand te laten en overwoog daarbij dat het in het geding naar voren gebrachte samenstel van feiten en omstandigheden niet wees op een zakelijke kostgangersrelatie maar dat geoordeeld moest worden dat appellante een gezamenlijke huishouding voerde in de zin van artikel 1, vierde lid van de AOW.
3. Het verzoek om herziening is gebaseerd op de stelling dat het in stand laten van de rechtsgevolgen van het door de Raad vernietigde besluit van 17 maart 1999 een zodanige processuele misslag is dat deze, gelet op de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State van 13 juli 1999 (LJN AH6702) langs de weg van een herzieningsbeslissing hersteld kan worden.
4. De Raad kan verzoekster in haar stelling niet volgen en overweegt daartoe het volgende.
4.1. In een geval waarin naar het oordeel van de bestuursrechter de in het besluit op bezwaar opgenomen - inhoudelijke - beslissing ondanks de vernietiging van dat besluit in stand kan blijven, is het in stand laten van de rechtsgevolgen met toepassing van artikel 8:72, derde lid van de Awb de meest aangewezen weg. Van een processuele misslag in de uitspraak waarvan thans om herziening wordt verzocht is derhalve geen sprake, zodat de door verzoekster genoemde uitspraak geen verdere bespreking behoeft.
4.2. Zoals de Raad reeds eerder heeft overwogen in zijn uitspraak van 3 oktober 2003 (LJN AN7982) is het bijzondere rechtsmiddel van herziening niet gegeven om anders dan op grond van enig nieuw feit of enige nieuwe omstandigheid als bedoeld in artikel 8:88 van de Awb in verbinding met artikel 21 van de Beroepswet een hernieuwde discussie over de betrokken zaak te voeren en evenmin om een discussie over de juistheid van de betrokken uitspraak te openen. De door verzoekster overgelegde stukken en de ter zitting aangevoerde feiten kunnen naar het oordeel van de Raad niet worden aangemerkt als nieuwe feiten of omstandigheden als bedoeld in artikel 8:88 van de Awb, reeds omdat door gemachtigde van verzoekster ter zitting desgevraagd is verklaard, dat de thans namens verzoekster naar voren gebrachte feiten haar ten tijde van de uitspraak waarvan om herziening wordt verzocht reeds bekend waren.
5. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het verzoek om herziening dient te worden afgewezen.
6. Voor een proceskostenveroordeling ziet de Raad geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Wijst het verzoek om herziening af.
Deze uitspraak is gedaan door Th.C. van Sloten. De beslissing is, in tegenwoordigheid van N.L.E.M. Bynoe als griffier, uitgesproken in het openbaar op 3 februari 2009.
(get.) Th.C. van Sloten.
(get.) N.L.E.M. Bynoe.
IJ